Vaak komt het voor dat een echtpaar besluit om het vermogen van een persoon onder bewind te laten stellen door de kantonrechter op grond van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek.
De reden ligt dan doorgaans in de lichamelijke en/of geestelijke toestand van één der echtelieden, bijvoorbeeld wanneer één van de echtelieden lijdt aan Alzheimer. Het vermogen van deze persoon wordt dan onder bewind geplaatst. Meestal wordt de bewindvoerder in familiekring benoemd (bijvoorbeeld de andere partner). Indien de echtelieden in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, heeft dit tot gevolg dat alle goederen die gemeenschappelijk zijn, in beginsel onder het bewind vallen. Dit heeft echter een gevolg voor het doen van eventuele schenkingen aan de kinderen.
Voor het doen van schenkingen aan bijvoorbeeld kinderen heeft men dan een machtiging nodig van de kantonrechter op grond van artikel 1:441 lid 2 sub a BW. Dit geldt in het bijzonder als één der echtelieden niet in staat is om zijn/haar toestemming te geven en derhalve niet meer in staat is om zijn/haar wil op deze schenking te bepalen. In de praktijk blijkt dat de kantonrechters vaak wel akkoord gaan met een schenking van een bedrag aan kinderen dat door de Belastingdienst vrij is gelaten van successierecht. Indien men meer wil schenken dan dit bedrag, dan blijkt dat de machtiging hiervoor vaak niet wordt gegeven. Het Gerechtshof Den Haag heeft in een dergelijke zaak onlangs aangegeven dat indien de schenking volledig ten laste kan komen van het deel van de schenkende ouder (dus niet meer dan de helft van het gezamenlijk vermogen betreft) en het vermogen voldoende omvangrijk is waardoor de verzorging van de desbetreffende niet in gevaar komt en er bovendien sprake is van een schenkingstraditie, machtiging kan worden verleend om bedragen van ouders aan kinderen te schenken.