Ontslag en vaststellingsovereenkomst, transitievergoeding en wilsgebreken

In het kader van een beëindiging van de arbeidsrelatie met wederzijds goedvinden wordt er bijna altijd een vaststellingsovereenkomst door werkgever en werknemer getekend. 

Onderdeel van de vaststellingovereenkomst vormt ook meestal het door de werkgever aan de werknemer uitbetalen van de transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 BW heeft de werknemer die 24 maanden of langer in dienst geweest is namelijk in beginsel recht op de wettelijke transitievergoeding.

Slechts wanneer er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, dan is de werkgever de transitievergoeding niet aan de werknemer verschuldigd. Als er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, dan kan de werknemer toch ex artikel 7:673 lid 8 BW een transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd zijn wanneer het in dat geval niet aan de werknemer uitbetalen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Wat nu als een werknemer een vaststellingsovereenkomst heeft getekend waarin geen transitievergoeding vermeld staat terwijl deze werknemer wel recht had op de wettelijke transitievergoeding en de bedenktermijn van 14 dagen ex artikel 7:670 b lid 2 BW verstreken is. In de rechtspraak is deze vraag al meerdere malen aan de orde geweest. De werknemer deed in die zaken een beroep op diverse wilsgebreken (zoals bijvoorbeeld: dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden) met als doel de vernietiging van de getekende vaststellingsovereenkomst te realiseren. Uitgangspunt in voornoemde rechtspraak is dat op grond van de gelaagde structuur van het Burgerlijk Wetboek (van algemeen naar bijzonder) de in boek 3 en boek 6 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen wilsgebreken zoals bijvoorbeeld dwaling in het in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen arbeidsrecht van toepassing zijn, tenzij de aard van de bepaling uit het algemene vermogensrecht zich tegen toepassing in het arbeidsrecht verzet.

Uitgaande van bovengenoemd uitgangspunt kwam in de uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 19 augustus 2016 ECLI:NL:RBROT:2016:6693 de vraag aan de orde of de werkgever een spreekplicht heeft als het gaat om het aan de werknemer meedelen dat hij of zij recht heeft op de wettelijke transitievergoeding ex artikel 7:673 BW. De kantonrechter te Rotterdam oordeelde in voornoemde uitspraak dat dit niet het geval is. Volgens de kantonrechter moest werknemer zelf advies inwinnen over zijn rechten als het gaat om beëindiging van zijn dienstverband. De werkgever in kwestie had betreffende werknemer ook voldoende tijd gegeven om dienaangaande juridisch advies in te winnen. De werkgever had zelfs een vergoeding voor het inwinnen van juridisch advies c.q. het door een jurist laten toetsen van de concept vaststellingsovereenkomst aan de werknemer aangeboden. De werknemer had echter geen gebruik van de mogelijkheid tot het inwinnen van juridisch advies gemaakt en de vaststellingsovereenkomst getekend zonder van te voren juridisch advies in te winnen. Op basis van deze feiten en omstandigheden van het geval oordeelt de kantonrechter te Rotterdam in eerdergenoemde uitspraak eveneens dat de getekende vaststellingsovereenkomst ook niet op grond van dwaling vernietigd kan worden. In een uitspraak d.d. 11 december 2015 ECLI:NL:RBMNE:2015:8803 had de kantonrechter te Utrecht overigens al eerder geoordeeld dat de werkgever geen spreekplicht heeft als het gaat om het recht van een werknemer op de wettelijke transitievergoeding.

Op grond van bovengenoemde jurisprudentie kunnen een aantal conclusies getrokken worden voor de praktijk. Voor werkgevers geldt het advies dat zij een werknemer die zij een vaststellingsovereenkomst aanbieden voldoende tijd moet geven om juridisch advies in te winnen  c.q. de vaststellingsovereenkomst te laten toetsen door een jurist. Indien een werknemer hier onvoldoende tijd voor heeft gehad, dan zou het beroep van die werknemer op dwaling aangaande het niet in de vaststellingsovereenkomst opgenomen zijn van de wettelijke transitievergoeding namelijk wel een gehonoreerd kunnen worden door de rechter waarbij de getekende vaststellingsovereenkomst vernietigd wordt door de rechter. In dat geval ligt alles weer open als het gaat om de beëindiging van het dienstverband met de betreffende werknemer met alle onzekerheid van dien. Voor de werknemer is mijn advies om zo spoedig mogelijk juridisch advies in te winnen wanneer er vanuit de werkgever een vaststellingsovereenkomst ter ondertekening aangeboden wordt alvorens deze vaststellingsovereenkomst te tekenen. Hiermee kan voorkomen worden dat je als werknemer een vaststellingsovereenkomst tekent waarin geen wettelijke transitievergoeding opgenomen is, terwijl je er wel recht op hebt.

Wilt u meer over het bovenstaande weten of heeft u anderszins vragen op het gebied van het arbeidsrecht neemt u dan contact op met onze arbeidsrechtadvocaten. U kunt mij telefonisch bereiken op het nummer 0314-342440. Mijn e-mailadres is: 

15 februari 2017
 
Mr. J. (Jeffrey) Zeegers,
Tel. 0314 34 24 40
« Terug naar overzicht